In steeds meer ‘regenbooggezinnen’ worden kinderen geboren dankzij draagmoederschap. Maar we hebben geen counselingprocedures beschikbaar om deze kinderen, ouders en draagmoeders goed te begeleiden. Gelukkig wordt daar sinds 2022 in een onderzoek van NWA-route Jeugd hard gewerkt. We spraken de onderzoekers voor een update.
Sinds 2020 is het in Nederland mogelijk voor man-man koppels om een baby te krijgen met behulp van een draagmoeder en een eiceldonor, met als resultaat de eerste geboorte van een kind op 5 augustus 2021. Waarschijnlijk zullen Nederlandse homo- en transgenderpersonen en man-vrouwkoppels vaker gebruik maken van deze procedure om ouders te worden. Het is dus essentieel dat er counseling beschikbaar is om alle betrokkenen zo goed mogelijk te begeleiden. Maar hiervoor zijn geen richtlijnen voorhanden.
Complexer dan spermadonatie
In het project ‘The rise of new families: how can we help them flourish?’ verzamelen onderzoekers onder leiding van prof. dr. Henny Bos (Universiteit van Amsterdam) kennis om die richtlijnen en trainingen voor professionals te ontwikkelen. Henny: “De counseling die nu voorhanden is, is gebaseerd op wat we weten over spermadonatie. Maar de situatie is bij draagmoederschap veel complexer. Daarom hebben we richtlijnen nodig op basis van wetenschappelijk onderzoek.”
“We willen dat in alle gevallen de begeleiding goed is”
“Om de complexiteit aan te geven: bij draagmoederschap kan het gaan om de eicel van de draagmoeder, van de wensmoeder of om een gedoneerde eicel. En als de draagmoeder niet van de eigen eicel zwanger is, ga je naar het ziekenhuis en zit er een ivf-traject bij. Er zijn veel verschillende situaties mogelijk en we willen dat in alle gevallen de begeleiding goed is. Dat is ons doel,” aldus Henny.
Beide benen in de praktijk
In 2022 ging daarom dit achtjarige onderzoeksproject van start, gefinancierd door de NWA-route Jeugd. Ook dit NWA-project staat met beide benen in de praktijk en wordt uitgevoerd in een breed consortium. “We werken samen met bijna iedereen die er binnen Nederland mee bezig is,” legt Henny uit. “En we houden iedereen op de hoogte. Zodat de praktijk meteen met onze kennis aan de slag kan.”
Wat vindt Nederland?
Het eerste onderzoeksdeel is net afgerond. Dat ging over de houding van mensen in Nederland ten opzichte van draagmoederschap. Onderzoeker Sanne Agterberg vertelt daar graag meer over. “De belangrijkste uitkomst is dat Nederlanders best positief denken over draagmoederschap. Er wordt wel het meest positief over gedacht als het ‘gewoon’ een vader en moeder is. Maar het verschil is klein hoor. Mensen zijn dan iets positiever dan wanneer het gaat over twee cisgender vaders of een koppel bestaande uit een vader en transgender moeder. Eigenlijk viel het meest op dat het verschil, hoewel significant, echt klein is.”
“Het maakte niet uit wie de draagmoeder was”
“We wilden ook weten of het uitmaakt van wie de eicel komt. Over een eigen eicel van de wensmoeder is men het meest positief. En vervolgens wordt de eicelbank positiever beoordeeld dan een zus of vriendin. Interessant daarbij is dat het niet uitmaakt wie de draagmoeder is. Ook interessant is dat het voor de houding ten opzichte van de draagmoeder niet uitmaakt of zij een eigen eicel gebruikt of een gedoneerde.”
Negatief over bekostiging
Sanne legt uit dat ze met het onderzoek wil achterhalen of deze mensen steun kunnen verwachten uit hun omgeving of niet. “Daarom hebben we onze respondenten al die verschillende situaties voorgelegd. Met vragen als: vind je dit schadelijk voor iemand in deze constructie? Zou je iemand hierin steunen? Zoals gezegd kwam daar een positief beeld uit. De vraag of dit bekostigd zou moeten worden door de maatschappij, daar kwam wel een negatieve reactie op.”
Het artikel dat Sanne hierover schreef vind je hier.
Er is ook een UvA-podcast die over dit onderzoek gaat.
Onderzoek onder draagmoeders
Een ander onderzoek binnen dit project wordt uitgevoerd door Laila Wiersma. Zij brengt hulpverleners samen om te achterhalen hoe zij draagmoederschap begeleiden. En ze interviewt draagmoeders over de begeleiding die zij hebben gekregen of op dit moment krijgen. Daarvoor wierf ze respondenten met dit filmpje [link naar bijgevoegd filmpje] dat in wachtkamers van klinieken werd vertoond. Ze is bezig met de laatste interviews en schrijft haar artikel in de tweede helft van dit jaar. We zijn benieuwd naar de resultaten!
Langjarig onderzoek onder ouders
Sanne Agterberg is inmiddels van start gegaan met haar tweede onderzoek binnen dit project. “Ik doe een onderzoek naar de periode van zwangerschap tot het kind vier jaar is. We gaan zeven keer langs voor een interview en doen ouder-kind-observaties: wat zorgt dat het goed gaat, of juist niet?”
“We gaan meerdere keren langs”
Ook doet Sanne onderzoek onder ouders waarvan het kind ouder is dan vier jaar. Met de vraag om een terugblik: wat is er al? En wat vinden ouders achteraf gezien van de begeleiding? “Daarbij ben ik ook geïnteresseerd in de band tussen ouders en draagmoeder, ook als dat in het buitenland is. Hoe gaat dat op de lange termijn? Welke plaats krijgt zo’n draagmoeder?”
Wat vinden de kinderen zelf?
In 2026 staat een ander bijzonder onderzoek op stapel. Sanne: “Volgens critici lijden kinderen eronder als ze met hulp van een draagmoeder ter wereld zijn gekomen. Maar daarover zijn kinderen zelf nauwelijks bevraagd. Dat gaan wij volgend jaar dus doen. Dat zijn kinderen die tussen de 8 en 25 jaar oud zijn. Hoe kijken zij zelf naar draagmoederschap?”
Cadeautje van Sylvia Dermout
Het heeft Henny Bos als projectleider in het begin wel hoofdbrekens gekost om manieren te bedenken om aan voldoende respondenten te komen. “Het is vooral moeilijk om mensen vast te houden om langere tijd, met meerdere metingen, mee te doen. Uiteindelijk is dat toch best aardig gelukt. Maar een échte meevaller is dat Sylvia Dermout met ons de contactgegevens heeft gedeeld van de respondenten uit haar onderzoek. Zij heeft twintig jaar geleden een groep ouders, draagmoeders en kinderen geïnterviewd. Ze was de eerste die onderzoek deed naar hoogtechnologisch draagmoederschap.”
“We hebben straks de input van mensen die er jaren later op kunnen terugblikken”
Het overdragen van die gegevens ging uiteraard niet zomaar. Daar kwam een ethische commissie aan te pas en alle respondenten moest om toestemming gevraagd worden. Het resultaat daarvan is dat Henny en haar team waarschijnlijk eind dit jaar kunnen beginnen met onderzoek onder Sylvia’s populatie: veertien – heteroseksuele – ouderkoppels én de draagmoeders én de kinderen. Henny: “Dan hebben we straks dus ook de input van mensen die er jaren later op kunnen terugblikken. Dat is heel waardevol. We zijn Sylvia daar hartstikke dankbaar voor, want zij was destijds echt een pionier.”
Meer praktisch nut
Naast het opstellen van de richtlijnen is er ook direct praktisch nut voor onderwijs en opleiding: resultaten vinden direct hun weg naar professionals. De onderzoekers gaan er bijvoorbeeld mee naar bijeenkomsten van de stichtingen die ook in het consortium zitten: Stichting Zwanger voor een Ander en Meer dan Gewenst. En hun resultaten vormen input voor het vak ‘The meaning of having children’ dat aan de UvA als interdisciplinaire module gegeven wordt. “Er zijn meer opleidingen waar wij input aan kunnen leveren zoals de afdeling Pedagogiek aan de Hogeschool van Amsterdam die ook als Consortium partner bij het hele project betrokken is. Dat is belangrijke bijvangst, omdat het allemaal bijdraagt aan de betere begeleiding van alle betrokkenen die dit bijzondere traject met elkaar aangaan.”
Dit project wordt mede mogelijk gemaakt door: